Oorsprong kroonbenoeming
De kroonbenoeming van de burgemeester werd bij de harmonisatie van het lokaal bestuur in 1848 opgenomen in de Nederlandse grondwet. De kroonbenoeming van de commissaris van de koning was al sinds 1814 opgenomen in de grondwet. Aangezien de grondwet zeer lastig te wijzigen is, is het nochtans onmogelijk geweest om de gekozen burgemeester - rechtstreeks of door de raad - in te voeren. Daarmee is Nederland één van de laatste landen in de westerse wereld waar de burgemeester benoemd wordt.
De kroonbenoeming had eigenlijk nooit in de Nederlandse grondwet moeten staan. Thorbecke, de eerste liberale premier en architect van de grondwetswijziging in 1848, was sterk gekant tegen het opnemen van de kroonbenoeming in de grondwet. De benoemingswijze van de burgemeester hoorde als onderdeel van de inrichting van het lokaal bestuur in de gemeentewet thuis, net als de benoeming van de commissaris in de provinciewet. De koning en zijn reactionaire ministers wilden hierover geen vrijheid aan het parlement laten.
Eerste pogingen tot deconstitutionalisering
Sindsdien zijn er diverse pogingen ondernomen om de kroonbenoeming uit de grondwet te schrappen. In 1922 stelde de regering voor om de benoemingswijze over te laten aan de wet, terwijl de communisten en SDAP met amendementen kwamen om de burgemeester door respectievelijk het volk of de raad te laten kiezen. Het voorstel en de amendementen werden allen verworpen. Een halve eeuw later ondernam het kabinet-Den Uyl in 1974 een zelfde initiatief om de kroonbenoeming uit de grondwet te schrappen. Wederom keerde de Tweede Kamer zich tegen deze plannen.
Paars en de Nacht van Van Thijn
Pas ten tijde van Paars werden kansrijke initiatieven genomen. D66 dwong in het coalitieakkoord van Kabinet-Kok II af dat het kabinet met een grondwetswijziging zou komen om de kroonbenoeming uit de grondwet te schrappen. Er waren nog geen afspraken gemaakt over wat voor benoemingswijze er in plaats moest komen. Anticiperend daarop was vanaf 2001 het ‘burgemeestersreferendum’ mogelijk gemaakt, een halfbakken en slecht vormgegeven nep-verkiezingen. Ze zijn slechts in acht gemeenten gehouden en de opkomsten waren erg wisselend. Een Kamermeerderheid stemde in 2008 in met afschaffing (
lees hier meer over het burgemeestersreferendum).
In het kabinet-Balkenende II werd niet alleen afgesproken dat de coalitie de grondwetswijziging in tweede lezing zouden steunen, maar wist D66 zelfs te bedingen dat het kabinet direct na de grondwetswijziging een wetsvoorstel zou indienen voor rechtstreekse verkiezingen van de burgemeester. Thom de Graaff (minister van bestuurlijke vernieuwing) sloot publiekelijk een weddenschap af dat Nederlanders tegelijkertijd met de gemeenteraadsverkiezingen hun burgemeester zouden kunnen kiezen. De grondwetswijziging strandde echter tijdens de Paascrisis toen de hele PvdA-fractie in de Eerste Kamer onder leiding van Ed van Thijn toch tegen stemde.
Bescheiden veranderingen
Tot de eeuwwisseling waren burgemeestersbenoemingen de verantwoordelijkheid van de minister van binnenlandse zaken, die met belangrijke partijbonzen de burgemeestersposten over de partijen verdeelden. Gemeenteraden en de commissaris van de koning hebben echter een steeds grotere rol gekregen.
Tegenwoordig stelt de gemeenteraad een profielschets op en stelt de commissaris van de koning een shortlist vast. De vertrouwenscommissie van de gemeenteraad spreekt vervolgens met de kandidaten, waarna de raad een voordracht doet aan de minister. Deze voordracht wordt de facto altijd overgenomen. Dit alles gebeurd in het diepste geheim: wie lekt, wordt zelfs strafrechtelijk vervolgd. De procedures zijn hiermee gedecentraliseerd, maar nog steeds niet democratisch of transparant.
Nieuwe poging (2012)
In 2012 nam D66-Kamerlid Gerard Schouw opnieuw het initiatief voor een grondwetswijziging die de kroonbenoeming van de burgemeester en de commissaris van de koning(in) uit de grondwet haalt. De grondwetswijzing regelt dus niet hoe de burgemeestersbenoeming er in de toekomst uit komt te zien, maar zorgt er wel voor dat een getrapt of direct gekozen burgemeester per gewone meerderheid kan worden ingevoerd. D66 liet wijselijk in het midden hoe de burgemeestersaanstelling er na de deconstitutionalisering moet komen te zien.
De grondwetswijziging werd in eerste lezing met ruime meerderheid door de Eerste en Tweede Kamer goedgekeurd. In de Tweede Kamer stemden alleen ChristenUnie en SGP tegen, in de Eerste Kamer ook CDA en 8 PvdA-senatoren. Na de verkiezingen van 2017 diende Rob Jetten (D66) het voorstel in tweede lezing in. In het regeerakkoord werd afgesproken dat kabinet-Rutte III de deconstitutionalisering van de kroonbenoeming zou steunen. Dit leidde ertoe dat de Tweede Kamer op 23 januari 2018 met overweldigende meerderheid heeft ingestemd met de grondwetswijziging: enkel de SGP (3 zetels) stemde tegen.
Desondanks bleef het tijdens de tweede lezing in de Eerste Kamer lang spannend. Coalitiepartijen VVD, CDA en ChristenUnie stelden zich bij dat debat zeer kritisch op, net als oppositiepartij PvdA. De Partij voor de Dieren overwoog zelfs tegen te stemmen om D66 te beschadigen. In de aanloop van het debat voerden zittende burgemeesters de druk op senatoren op om zich tegen deconstitutionalisering van de kroonbenoeming te keren. Om de weerstand weg te nemen, ging D66 akkoord met een motie van het CDA-Kamerlid Ton Rombouts waarin randvoorwaarden voor de nieuwe aanstellingswijze werden afgesproken (de burgemeester moet o.a. onafhankelijk blijven en boven de partijen staan). Hiermee trachten zij om de nieuwe stellingswijze zo dicht mogelijk bij de oude situatie te laten houden.
November 2018: eindelijk goedgekeurd
Het voorstel werd op 20 november 2018 aangenomen met 55 stemmen voor en 11 tegen. Naast D66 en haar coalitiepartners, stemden ook PVV, SP, GroenLinks, 50plus en Partij voor de Dieren in. Enkel PvdA, SGP, OSF en VVD-senator Ankie Broekers-Knol stemden tegen de grondwetswijzing.
Externe links