Op 6 april 2016 werd in Nederland het eerste nationale, door burgers aangevraagde referendum in Nederland gehouden. Bij een opkomst van 32,2 procent stemde 61 procent van de kiezers tegen de goedkeuring van de associatie-overeenkomst tussen de EU en Oekraïne. Het referendum werd mogelijk gemaakt door een nieuwe referendumwet (geldig per 1 juli 2015) waarvoor de initiatiefnemers van Meer Democratie zich jarenlang hebben ingezet.
Door Arjen Nijeboer
Het referendum was aangevraagd door het Burgercomité EU en het Forum voor Democratie die grote hulp kregen van weblog GeenStijl. In de laatste weken van de campagne riep GeenStijl bijna dagelijks op tot het tekenen van de petitie.
Daarbovenop ontwikkelde GeenStijl een webpagina waarop iedereen online kon tekenen voor het referendum. Officieel was dit niet voorzien – alle handtekeningen moest op papier worden ingeleverd – maar de webapplicatie van GeenStijl stelde gebruikers in staat om een handtekeningen te ‘tekenen’ met hun computermuis of, op een mobiele telefoon, hun vinger. Daarna werden de gegevens plus handtekening geprint op de officiele formulieren van de Kiesraad, en daar ingediend.
Het gaat om een niet-bindend referendum. De pogingen om het referendum bindend te maken zijn tot nog toe steeds gestrand op weerstand van de VVD en de christelijke partijen. Dat is de reden dat de indieners van de referendumwet, tegelijk met de grondwetswijziging voor een bindend referendum ook een niet-bindende referendumwet hebben ingediend omdat de laatste met een gewone meerderheid kon worden ingevoerd (voor de grondwetswijziging voor het bindende referendum is uiteindelijk een tweederde meerderheid verreist).
Ondanks haar niet-bindende karakter geldt nog steeds een minimale opkomstdrempel van 30 procent, maar omdat de opkomst bij het Oekraïne-referendum hoger lag, is het referendum ‘geldig’.
Het debat
De initiatiefnemers van het Oekraïne-referendum maakten duidelijk dat hun focus veel breder lag dan alleen maar het EU-Oekraïne-verdrag. Woordvoerders van GeenStijl benadrukten dat dat ze bezorgd waren over het democratische gehalte van Nederland en Europa. Het Burgercomité EU zei dat ze zich vooral verzetten tegen verdere uitbreiding van de EU en dat hun einddoel was dat Nederland uit de EU zou stappen.
Niettemin kwamen ze met diverse argumenten tegen het verdrag. Volgens het Burgercomité EU zou het associatieverdrag een volledig EU-lidmaatschap voor Oekraïne dichterbij brengen. Het verdrag zou een belangrijke aanleiding zijn voor de burgeroorlog in Oekraïne, en Nederland zou in dit conflict worden meegezogen indien ze zich hechter associeerde met Oekraïne. Vanwege hoge corruptie en lage lonen in Oekraïne zou het associatieverdrag allerlei sociale problemen met zich meebrengen, inclusief valse concurrentie voor Nederlandse werknemers. Nederland zou ook meer problemen krijgen met Rusland, omdat dit land het nooit heeft geaccepteerd dat de Westerse invloedssfeer zich zou uitbreiden tot aan de Russische grens.
De argumenten van de ja-campagne draaiden vooral om de voordelen die het verdrag voor de handel met Oekraïne zou hebben. Ook zouden wij in Europa de progressieve krachten in Oekraïne, die een einde willen maken de corruptie en het oligarchendom, via het verdrag kunnen steunen. Volgens de ja-campagne betekende het associatieverdrag geen automatisch EU-lidmaatschap in de toekomst, omdat de EU ook al associatie-overeenkomsten heeft met landen die nooit tot de EU zullen toetreden (zoals Israel). De ja-campagne stelde ook dat de EU gedestabiliseerd zou worden door een nee-stem. Sommigen zagen in dat geval zelfs een diepgaande EU-crisis in het vooruitschiet.
De campagne
Het was duidelijk dat iedereen nog moest wennen aan het nieuwe instrument. Nederlandse referendumcampagnes zijn, net als verkiezingscampagnes, internationaal gezien erg kort. Het echte debat komt pas opzetten in de laatste 4 weken voor de stemming. Het zou goed zijn als dit verandert, maar dat is niet zo eenvoudig aangezien het een ingesleten dynamiek is waar de belangrijkste campagne-voerende organisaties vooralsnog in meegaan.
De rol van de officiële Referendumcommissie werd ook bekritiseerd, aangezien het proces om subsidie aan te vragen onnodig ingewikkeld was, te kort, en nogal intransparant.
Het belangrijkste struikelblok was echter de minimale opkomstdrempel van 30 procent. Vooral van progressieve zijde werd actief tot boycot opgeroepen. Deels kwam dit door een afkeer van GeenStijl en de andere initiatiefnemers van het referendum. De ja-campagne hoopte zo het referendum te laten mislukken en zo alsnog het verdrag erdoor te krijgen. Na het referendum kwam een discussie op gang over de negatieve bij-effecten van zo’n opkomstdrempel (die in de literatuur al lang bekend zijn) zoals, naast de mogelijkheid van boycot-acties, een vertekening van de uitslag (aangezien een onbekend aantal ja-stemmers thuis was gebleven). Aan de andere zijde argumenteren sommige academici en ook de minister van Binnenlandse Zaken, Plasterk, voor een meerderheidsquorum. Dit betekent dat de meerderheid die nee stemt, tegelijk bijvoorbeeld 25 procent van het hele electoraal moet omvatten. Dit zou boycot-acties van de ja-campagne betekenisloos maken, maar andere negatieve bij-effecten van zo’n drempel zouden blijven bestaan.
Hoe nu verder?
De regering is nu verplicht om haar steun aan het associatieverdrag te herzien. Hoewel de referendumwet zegt dat dit “zo spoedig mogelijk” dient te gebeuren, heeft het kabinet aangekondigd hier ruim de tijd voor te willen nemen, in ieder geval tot de herfst (waardoor die beslissing ook over het Britse referendum over beëindiging van het EU-lidmaatschap heengetild wordt).
De regering zit duidelijk in een moeilijk parket omdat reeds 26 van de 27 EU-lidstaten het verdrag heeft goedgekeurd, en zij niet snel akkoord zullen gaan met het opnieuw openen van de onderhandelingen. Dit betekent dat de Nederlandse regering waarschijnlijk zal proberen om een opt-out, garantie of verklaring te krijgen die sommige punten van het verdrag (voor Nederland of iedereen) iets verwateren en dat ze daarna toch akkoord zal gaan. De wet voorziet momenteel (nog) niet in een tweede referendum om die uitkomst te legitimeren.
Dit betekent niet dat de referendumwet zinloos is. Als het referendum over een gewone Nederlandse wet (over bijvoorbeeld sociale zekerheid of immigratie) zou gaan, zou het voor de regering eenvoudig zijn om die wet in te trekken na een “nee”. Maar in het geval waarin bijna alle EU-lidstaten al hebben ingestemd met een verdrag, en Nederland als enige een referendum houdt met een “nee” als uitkomst, is dit niet zo eenvoudig omdat Nederland eenvoudig niet de enige stakeholder is. Dit is vrijwel uitsluitend een probleem dat voortvoeit uit de fundamentele spelregels binnen de Europese Unie voor de totstandkoming van nieuw beleid, en het Nederlandse referendum (en soortgelijke referenda elders) wijzen heel duidelijk naar die problemen. Het ziet er naar uit dat die problemen ook niet gauw zullen worden opgelost.