De onnodig hoge barrière voor burgers die wetten willen tegenhouden, maakt het correctief referendum tandeloos. De Eerste Kamer moet die weghalen, betogen Arjen Nijeboer en Niesco Dubbelboer, woordvoerders van de beweging Meer Democratie.
De Eerste Kamer bespreekt dinsdag een grondwetswijziging die het bindend correctief referendum mogelijk maakt. Hiermee kunnen burgers een poging doen om een nieuwe parlementaire wet tegen te houden.
Deze update van ons politieke bestel is broodnodig. De Staatscommissie Parlementair Stelsel heeft uitgebreid betoogd waarom het bindende correctieve referendum belangrijk is voor een goede werking van de democratie. Echter, de goede werking van referenda staat of valt met de spelregels. En hier is in de Tweede Kamer iets grondig misgegaan.
Op het laatste moment heeft deze Kamer een torenhoge drempel in de grondwetswijziging ingevoegd: de uitkomst van een referendum is alleen bindend indien de meerderheid die tegen een wet stemt tegelijk minimaal de helft van de opkomst bij de laatste Kamerverkiezingen omvat. Die bedroeg 82 procent en dus moet het aantal tegenstemmers minimaal 41 procent van het hele electoraat bedragen. Als het aantal voor- en tegenstemmers relatief dicht bij elkaar ligt, zoals bij referenda vaak het geval is, dan heb je dus een opkomst nodig van wel 60 tot 80 procent. Anders kom je nooit aan de vereiste 41 procent.
Voor representativiteit is deze drempel niet nodig
Hiermee wordt voor referenda een veel hogere eis gesteld dan de feitelijke opkomst bij alle verkiezingen in Nederland, behalve de landelijke. Dat is niet terecht en onrealistisch. Verkiezingen zijn altijd geldig, ongeacht de opkomst. Als burgers met een opkomst van 30 procent hun Europese of lokale volksvertegenwoordigers kunnen kiezen die vier jaar lang over alle mogelijke thema’s beslissen, waarom mogen ze dan niet met dezelfde opkomst over één afgebakend onderwerp besluiten? Het is logisch dat de opkomst bij referenda gemiddeld lager ligt dan bij verkiezingen, juist omdat dan maar één onderwerp op de agenda staat.
Bij de nu voorgestelde uitkomstdrempel zouden alle drie in Nederland gehouden landelijke referenda ongeldig zijn verklaard – ook het EU-referendum in 2005 waarbij de opkomst bijna twee keer zo hoog was als bij recente Europese verkiezingen. Internationaal geldt iets soortgelijks. Hoogleraar Tom van der Meer bekeek alle nationale referenda sinds 1995 in andere Westerse staten die lijken op het Nederlandse type. Conclusie: van de 17 zouden er bij deze drempel slechts twee geldig zijn.
Om representativiteit te bereiken is deze drempel ook niet nodig. Uit Zwitsers onderzoek blijkt dat de representativiteit van referenda nauwelijks toeneemt bij een stijgende opkomst. Vanaf een opkomst van 25 procent geldt de uitslag als representatief voor de hele bevolking.
Veel positieve effecten
Referenda hebben veel positieve effecten. Ze noodzaken politici om actief voor draagvlak te zorgen en signalen uit de samenleving vroegtijdig op te pikken. Burgers, ook verliezers, ervaren besluitvorming per referendum als rechtvaardig. De meeste mensen accepteren de uitkomst als ze de procedure eerlijk achten. Het geeft een forse impuls aan het maatschappelijk debat en kan het vertrouwen in democratie terugbrengen bij degenen die zich nu slecht vertegenwoordigd voelen.
Die effecten worden door deze uitkomstdrempel grotendeels teniet gedaan. Hij verleidt politici tot de houding dat ze een referendum toch wel winnen. Het geeft hen een prikkel om maatschappelijke weerstand niet serieus te nemen en publieke debatten te ontduiken. Het steeds ongeldig verklaren van referenda leidt tot teleurstelling en cynisme onder grote groepen kiezers.
Net als de maximumsnelheid hoort zo’n drempel niet thuis in de grondwet, maar in uitvoeringswetgeving. Door opname in de grondwet wordt hij in steen gebeiteld en wordt het uiterst moeilijk hem later nog aan te passen als de praktijk daartoe noopt.
De Eerste Kamer is de bewaker van de grondwet en de kwaliteit van wetgeving. Zij kan ervoor zorgen dat het referendum geen doodgeboren kind wordt.